Icarusblauwtje in Yuverta Studentenversie vmbo/mbo/LLO - Roermond - Heerlen - Valkenburg - Ecobiose
Informatie laatst gewijzigd op 09-12-2023
Het algemeenste blauwtje in Nederland is het Icarusblauwtje. De meeste vrouwtjes zijn van boven bruin met oranje vlekjes. Ze worden vaak verward met het Bruin blauwtje. De mannetjes zijn heel herkenbaar egaal blauw. De vlinder vliegt van begin mei tot begin oktober. Ze kennen drie overlappende generaties per jaar. Rupsen overwinteren in de strooisellaag of onder aan de waardplant. Ze verpoppen zich op de grond.
Het leefgebied van het Icarusblauwtje bestaat uit kruidenrijke graslanden, en grasland in parken, wegbermen en dijken. Ze vliegen laag en snel over deze vegetatie heen en trekken zo van het ene grasland naar het andere. Het voedsel voor de rupsen bestaat uit Kleine klaver, Rolklaver en Hopklaver.
Voor het Icarusblauwtje is het vooral belangrijk dat door een gebied heen meerdere kleine kruidenrijke graslandjes liggen. De soort vertoont in Nederland een matige toename. Het is een mobile soort. Voor alle vlinders geldt dat ze vrij gemakkelijk aangereden kunnen worden. Verder is intensief maaien en alles tegelijk maaien slecht voor vlinders (optiek). Droogte en bodemverontreiniging hebben geen negatieve werking op de soort omdat de waardplanten daar eerder van profiteren. Daarbij trekt de soort bij extreme droogte naar plekken die iets vochtiger zijn.
[Bronen]: Vlinderstichting
Methodiek achter een gidssoort
De biodiversiteitstresstest is een modelbenadering op basis van algemeen beschikbare data en geeft een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid weer aan de hand van gidssoorten. Gidssoorten zijn kenmerkende diersoorten omdat hun aan- of afwezigheid inzicht geeft in de kwaliteit van het leefgebied, het type leefgebied en andere meer algemene diersoorten die daarin voorkomen. Iedere gidssoort reageert anders op negatieve effecten op hun leefgebied: zogenaamde stressfactoren. De gebruikte stressfactoren zijn lichtintensiteit, geluidsintensiteit, gevoelheid voor beweging (optiek), bodemdroogte en versnippering van leefgebied (connectiviteit).
Op basis van literatuurstudie en kennis van experts zijn de reacties van de gidssoorten op deze stressfactoren gewaardeerd in een GIS-model. De combinatie tussen daadwerkelijke waarnemingen van de gidssoort, aanwezigheid van terreintypen en effecten van de stressfactoren resulteren in een kaartbeeld van geschikt, of minder geschikt leefgebied.
Door de relatie te leggen tussen gidssoorten, algemeen voorkomende soorten en mogelijke maatregelen ziet u wat u zelf kunt doen om het leefgebied te verbeteren.
Werken aan de leefomgeving heeft ook invloed op andere soorten
Andere flora en fauna heeft vaak soortgelijke eisen aan de leefomgeving. Werken aan de leefomgeving heeft daardoor ook een positief effect op andere soorten.